Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

Nederland staat voor de uitdaging in 2050 een warmtevoorziening te hebben zonder CO2-uitstoot. Hiervoor moeten zo’n acht miljoen huizen van het aardgas af. Uit onderzoek van CEDelft naar het nationaal potentieel van aquathermie blijkt dat aquathermie kan voorzien in de helft van de warmtevraag. Dat levert kansen op. Maar ook de vraag hoe die kansen kunnen worden verzilverd. In een drieluik aan artikelen schetsen we een overzicht van de kansen van aquathermie en de uitdagingen die daarmee gepaard gaan. In dit artikel focussen we op de potentie en de impact van aquathermie en het onderzoek dat we doen om helder te krijgen hoeveel warmte via aquathermie gewonnen en geleverd kan worden aan warmtenetten, waar dat kan en tegen welke prijs.

In Nederland is er een netto warmtevraag in de gebouwde omgeving. Aquathermie kan als warmtebron een belangrijke bijdrage leveren aan deze warmtevraag als vervanger van aardgas. Het is een serieus alternatief in de bestaande bouw en ook voor verwarming op grote schaal (duizenden woningen, met centrale warmtepomp op 70 graden). Aquathermie wordt al in verschillende vormen toegepast en door de ruime beschikbaarheid van oppervlaktewater in Nederland zou het op grote schaal kunnen worden toegepast. Er zijn verschillende manieren om warmte uit het water te onttrekken. Een manier is om warmte uit het omgevingswater te onttrekken. Deze methode is beter bekend als TEO (thermische energie uit oppervlakte water). Daarnaast is het ook mogelijk om warmte uit drinkwater (TED) en afvalwater te onttrekken (TEA). Het berekende technisch potentieel van de verschillende bronnen om bij te dragen aan de warmtevraag is voor TEO zo’n 43%, terwijl het voor TEA zo’n 16% is en voor TED zo’n 1%.[1] Tot op heden zijn er een kleine 100 aquathermiesystemen van verschillende omvang aangelegd en zijn er nog veel meer systemen in de planfase.

Lees meer in de PDF

Auteurs: A. (Anton) de Fockert Msc [1], ir. I. (Ida) de Groot-Wallast [1], dr. R. (Rutger) van der Brugge[1], ir. H. (Henk) Looijen [2], P. (Paul) Erades [3], ing. V. (Victor) van den Berg [4]