Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

In het themanummer betreffende musea van december 2006 is deel 1 opgenomen van een artikel over verlichting van musea. In dat deel kwamen vooral de nieuwe inzichten over het voorkomen van schade door optische straling aan de orde. In het voorliggende deel worden vooral de keuze van de soort verlichting en de middelen die hiervoor beschikbaar zijn besproken. Hierbij gaat het zowel om daglicht als kunstlicht.

Veel ruimten in musea worden zowel met daglicht als met kunstlichtbronnen verlicht, elk met hun eigen karakteristieke eigenschappen, voordelen en nadelen. De keuze voor de wijze van verlichten van de ruimten is zeer bepalend voor functionaliteit en sfeer. Hierbij kan in grote lijnen onderscheid worden gemaakt tussen algemene verlichting, plaatselijk aanvullende verlichting en accentverlichting. Het is ook mogelijk verlichting plaatselijk te gebruiken voor decoratieve effecten. Afhankelijk van de aard van de gewenste opstelling van voorwerpen dient een keuze te worden gemaakt uit vaste en tijdelijk aan te brengen verlichtingsmiddelen. De vooraf vastgestelde uitgangspunten vormen de basis voor het lichtontwerp. Voor de algemene ruimteverlichting moet een keuze worden gemaakt voor de soort verlichting: Daglicht, kunstlicht of een combinatie van beide. Deze is bepalend voor de gewenste sfeer in de ruimte en om de bezoekers hierdoor te leiden. Hierbij is het zinvol om rekening te houden met de mogelijkheden om het niveau van de verlichting binnen acceptabele grenzen te houden, UV- en IR-straling te weren en invloed op het binnenklimaat door opwarming ten gevolge van de lampen te beperken.

Auteur(s): ing. Rienk Visser

Lees meer in de PDF