Terug naar de kennisbank

Verlichting voor de ouder wordende samenleving

Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

In het vergrijzende Nederland woont het grootste deel van de ouderen thuis. Een kleiner deel verblijft in andere woonvormen, zoals het verpleegof verzorgingshuis. Voor sommigen komt ouderdom relatief vroeg met gebreken. Dit geldt vooral voor de oogprestatie; vanaf 45 jaar hebben al veel mensen een bril. Daarnaast heeft de ouderwordende mens behoefte aan meer licht, omdat dit een gunstige werking heeft op de gemoedstoestand en de instandhouding van het slaap-waakritme. De verlichtingsniveaus bij ouderen thuis zijn, zelfs overdag, veelal te laag voor goed zicht en voor biologische stimulatie, ondanks de tevredenheid van de bewoners over hun lichtsituatie. Gelukkig komt er steeds meer aandacht voor het belang van goede verlichting voor het welzijn van ouderen, hoewel verlichting nog te vaak een ondergeschoven aspect is in het bouwproces of dient als sluitpost. Met dit artikel willen we de lezer bekendmaken met het belang en de mogelijkheden van goede verlichting in de woonomgeving van ouderen.

kingen in het zien, voorkomend uit het normale verouderingsproces of een oogziekte [1]. In verpleeghuizen is dit zelfs tweederde van de bewoners. In combinatie met een verminderd evenwicht stijgt de kans te vallen, waaraan volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks ongeveer 1.500 55-plussers sterven. De directe medische kosten worden geschat op  300 miljoen. Voldoende licht in combinatie met een visueel hulpmiddel stelt ouderen in staat de omgeving beter waar te nemen en de kans op vallen te verminderen. Behalve dat slechtziendheid gevolgen heeft voor de zelfredzaamheid, kan het ook de sociale contacten verminderen en tot vereenzaming leiden. Veroudering van het oog Met het toenemen van leeftijd treden er veranderingen op in de anatomie en fysiologie van het oog. Zo kan het aantal lichtgevoelige cellen in het netvlies verminderen. Dit leidt tot afname van het gezichtsveld of de gezichtsscherpte, en van het vermogen om de biologische klok te synchroniseren. Tevens neemt het accommodatievermogen af, doordat het lensmateriaal stugger wordt. Dit leidt tot moeite met het scherpstellen op nabije objecten. Het bereik tussen de kleinste en grootste pupildiameter wordt kleiner, waardoor het oog zich moeizamer aanpast aan wisselende lichtsituaties. Door de vertroebeling van de lens en andere delen van het oog, neemt de verstrooiing van licht in het oog toe. Dit leidt tot een verminderde contrastwaarneming en grotere gevoeligheid voor verblinding bij grote helderheidsverschillen. Doordat de maximale pupildiameter ongeveer 40 % afneemt, en de lens en het glasachtig lichaam minder transparant worden door vertroebeling en vergeling (door UV-straling), komt er relatief minder (blauwig) licht op het netvlies. De spectrale samenstelling van het waargenomen licht verandert hierdoor. Bij een golengte van 450 nm is het blauwaandeel bij zestigers met 50 % afgenomen vergeleken met twintigers.

Auteur(s): J. van Hoof en A.M.C. Schoutens

Lees meer in de PDF