Terug naar de kennisbank

Robuustheid van gebouwen en installaties, deel 2

Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

Een voorgaand artikel [1] in TVVL Magazine behandelde de gebouwrobuustheidshypothese. De robuustheid van een kantoorgebouw werd gedefinieerd als ‘mate waarin het binnenmilieu in het gerealiseerde gebouw in de praktijk voldoet aan zijn ontwerpdoelstelling’. Sindsdien is de hypothese uitgebreid en verfijnd. In het bijzonder is er meer aandacht gegeven aan de manier waarop gebruikers reageren op het binnenmilieu als geheel. De verwachting is dat de robuustheid van een gebouw vooral zal toenemen wanneer de omgevings-Gestalt de acceptatie van het binnenmilieu bevordert. Omgevings-Gestalt is het geheel van de werkomgeving zoals de gebruikers die ervaren.

Veldonderzoeken laten een consistent patroon zien van gebouwgerelateerde symptomen (building related symptoms: BRS) en onvrede van de gebruikers over de binnenluchtkwaliteit en het thermisch comfort in kantoorgebouwen. Deze symptonen en onvrede komen vaker voor in kantoorgebouwen met meer actieve installatietechniek voor het beheersen en regelen van het binnenmilieu, zoals airconditioning, bevochtiging van toevoerlucht en recirculatie van afvoerlucht in de toevoerlucht [2]. Een vaak voorgestelde verklaring voor dit fenomeen is dat complexere luchtbehandelingsinstallaties meer potentiële bronnen van binnenluchtverontreiniging bevatten, zoals secties voor filtering, koeling en bevochtiging. Ook zouden complexere systemen storingsgevoeliger zijn door tekortschietend onderhoud. In het eerder verschenen artikel in TVVL Magazine [1] werd verondersteld dat dit, hoewel op zichzelf correct, slechts een deel van de verklaring is. Een meer omvattende verklaring kan worden opgesteld. De robuustheid van een kantoorgebouw werd gedefinieerd als de mate waarin het gerealiseerde binnenmilieu in de praktijk voldoet aan zijn ontwerpdoelstellingen. Gebrek aan robuustheid werd verondersteld te worden veroorzaakt door een overgevoeligheid voor afwijkingen van ontwerpaannamen, onhaalbare onderhoudseisen, integratie van temperatuurregeling en ventilatie, regeling van luchttoevoervolumes, gebrek aan transparantie voor de gebruiker en gebouwbeheer en een tekort aan beheersing van bronnen van binnenluchtverontreiniging. Sindsdien is de robuustheidshypothese uitgebreid en verfijnd. Een aantal van de hiervoor genoemde studies laat zien dat BRS en ontevredenheid over het binnenmilieu vaker voorkomen wanneer de gebruikers te weinig invloed kunnen uitoefenen op het binnenmilieu. Het gaat daarbij om het ontbreken van temperatuurregeling, het niet kunnen openen van ramen en de indeling van de kantoorruimte in groepskantoren. Dit gaf de aanzet om de verschillende aspecten van gebruikersinvloed op het binnenmilieu in de oorspronkelijke hypothese op te nemen.

Auteurs: Drs. J.L. ( Joe) Leijten en ing. S.R. (Stanley) Kurvers, Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde, afdeling Climate Design and Environment en Apogeum Indoor Environmental Consult, Gouda

Lees meer in de PDF