Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.
Faalkosten in de bouwsector zijn inmiddels een breed bekend verschijnsel. Meestal hebben we het dan over de gebreken en meerwerkkosten bij nieuwbouw-, renovatie en verbouwingsprojecten. Inmiddels is duidelijk geworden dat aanbesteden op basis van de laagste prijs, de diversiteit qua omvang en deskundigheid van bouwbedrijven en de scheiding tussen ontwerp, uitvoering en gebruik belangrijke oorzaken hiervan zijn.
De Rijksgebouwendienst heeft, als grootste beheerder van vastgoed in ons land, een grote invloed in de bouw en vastgoedsector. Vanuit haar voorbeeldrol is zij reeds geruime tijd aan de slag om de faalkosten binnen de rijkshuisvesting te minimaliseren. Sprekende voorbeelden hiervan zijn het aanbesteden op basis van de economisch meest voordelige inschrijving en het afsluiten van gentegreerde contracten. Zo is de renovatie van de hoofdzetel van het Ministerie van Financi n te Den Haag door een publiek private samenwerking (PPS) tot stand gekomen waarbij afspraken tussen het Rijk en het uiteindelijk geselecteerde consortium zijn vastgelegd in een DBFMO (Design, Build, Finance, Maintain, Operate) contract. Vele andere grote nieuwbouw en renovatieprojecten binnen de rijkshuisvesting zullen de komende jaren volgens deze formule worden gerealiseerd.In de afgelopen jaren is binnen de rijkshuisvesting1 nadrukkelijk de focus verschoven van nieuwbouw naar beheer en onderhoud van de bestaande gebouwenvoorraad. In de beheerfase is er sprake van faalkosten onder andere door niet optimaal functionerende installaties. Van de oorzaken welke hieraan ten grondslag liggen komt ongeveer 15 % voort uit het ontwerp, 25 % uit de uitvoering en 60 % uit het beheer en onderhoud. Dit artikel gaat in eerste instantie in op de resultaten van het onderzoek naar het functioneren van de technische installaties in utiliteitsgebouwen en op grond daarvan de hierbij van toepassing zijnde faalkosten. Onder faalkosten worden in deze context de kosten bedoeld die hadden kunnen worden vermeden indien de installaties optimaal zouden functioneren. Vervolgens worden de belangrijkste oorzaken van het niet optimaal functioneren van de technische installaties in rijksgebouwen besproken. Tot slot wordt de door de Rijksgebouwendienst ontwikkelde aanpak om het functioneren van de technische installaties te controleren en optimaliseren, en de geoptimaliseerde werking te borgen, uitgebreid toegelicht.
Auteur(s): Ing. M.W.H. (Miranda) Groot Zwaaftink, clusterhoofd werkvoorbereiding bij de directie Beheer van de Rijksgebouwendienst in Den Haag; ing. H.W. (Erik) Tromp, senior adviseur werkvoorbereiding bij de directie Beheer van de Rijksgebouwendienst in Arnhem; ir. G.P. (Gerard) Wortman, senior projectleider duurzaamheid & comfort bij de directie Advies & Architecten van de Rijksgebouwendienst in Den Haag en TVVL-bestuurslid van de afdeling GB.