Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.
Kantoorgebouwen en hun installaties worden ontworpen om de mens veilig, gezond, comfortabel en productief te laten werken. Een belangrijk onderdeel van het bouwen huisvestingsproces is dan ook het realiseren en handhaven van een goed binnenmilieu als noodzakelijk voorwaarde.
Voor de beheersing van het bin nenklimaat bestaat er een breed scala aan mogelijke installatie concepten, elk met zijn specieke eigenschappen en toepassingsgebied. Aangezien het in de praktijk met verschillende installatieconcepten mogelijk is aan de gestelde binnenmilieueisen te voldoen is de juiste keuze niet altijd eenvoudig. Om een verantwoorde afweging te maken in de keuze van de klimaatinstallatie en het comfortniveau is niet alleen inzicht nodig in de directe kosten, zoals investeringen, energiegebruik en onderhoud, maar ook in de indirecte kosten die het gevolg zijn van productiviteitsverlies en ziekteverzuim. Bovendien moet in het kader van de energieprestatienormering rekening worden gehouden met de integrale energiezuinigheid van het gebouw en de installaties. Dit artikel laat aan de hand van een referentiegebouw zien dat het verantwoord is te investeren in een goed thermisch binnenklimaat door de kosten en baten van verschillende typen klimaatinstallaties, voor verschillende comfortklassen, met elkaar te vergelijken. REFERENTIEGEBOUW De kosten en baten van de klimaatinstallatie in relatie tot de kwaliteit van het thermische binnenklimaat worden in beeld gebracht aan de hand van een referentiegebouw (met gesloten gevels) van vijf bouwlagen met in totaal 140 kantoorvertrekken, waarvan de uitgangs punten zijn opgenomen in bijlage 1. De lange gevels van het gebouw zijn op het noorden en het zuiden georinteerd. Voor de bouwaanvraag dient de energieprestatiecofcint, bepaald conform NEN 2916 en de bijbehorende praktijkrichtlijn NPR 2917 met rekenprogramma (EPU Versie v2.02), voor een gebouw met een kantoorfunctie, inclusief de gebouwgebonden installaties, niet groter te zijn dan 1,5. De voor de energieprestatieberekening aangehouden uitgangspunten zijn vermeld in bijlage 2. Voor de beschouwde typen klimaatinstallaties wordt aan deze eis voldaan.
Auteur(s): r. E.N. t Hooft en ir. C.P.G. Roelofsen, CFM