Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.
Met energieopslag in de bodem
Klimaatverandering is in een korte tijd uitgegroeid tot een onderwerp waar iedereen over kan meepraten. In Nederland is er tot nu toe beperkt aandacht geweest voor dit onderwerp in relatie tot het ontwerpen van gebouwen, zeker als het gaat om toekomstige ontwikkelingen. In 2006 is door IBPSA, TU/e en de TVVL een symposium georganiseerd met als titel Gebouwen installatiesimulaties in het licht van klimaatverandering. In het laatste meinummer van het TVVL Magazine verscheen een vertaling van een Engels onderzoek [4]. Voor de specifiek Nederlandse situatie is nog weinig onderzoek uitgevoerd. De nieuwe NEN 5060 geeft een update van de referentieklimaatgegevens voor de huidige situatie. In dit artikel presenteert DWA een eigen onderzoek naar de effecten van klimaatverandering op gebouwen met energieopslag in de bodem.
Voor conventionele installaties blijft de invloed van de klimaatverandering beperkt tot de benodigde capaciteit van de installatie. Door de balans van warmte en koude zijn installaties met energieopslag in de bodem extra gevoelig voor veranderingen in het buitenklimaat. In de winter moet voldoende koude worden geladen in de koudebron om in de zomer voldoende koude te leveren aan het gebouw. Dit laden van koude vindt plaats bij warmtelevering aan het gebouw enerzijds en met aanvullende voorzieningen anderzijds. Voor aanvullende voorzieningen wordt vaak gebruikgemaakt van zogenoemde droge koelers. Deze droge koelers gebruiken koude buitenlucht in de winter om aanvullend koude te laden in de koudebron. Zowel de warmtelevering aan het gebouw als de droge koelers worden benvloed door warmere winters. Daarbij neemt de hoeveelheid te leveren koude aan het gebouw toe bij warmere zomers. Het doel van dit onderzoek is te weten of klimaatinstallaties met energieopslag in de toekomst voldoende klimaatrobuust kunnen worden ontworpen. Hiervoor zijn vier scenarios van het KNMI voor de klimaatverandering toegepast.
Auteur(s): K. Spek en dr. ir. C.J. Wisse