Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

Van onderdeel gerelateerde naar interactieve top-down benadering

De oude Egyptenaren herkende al hoe belangrijk het binnenmilieu is, met name de binnenluchtkwaliteit [6]. Met de  uitvinding van stralingsverwarming door de Romeinen waren open vuren voor verwarming niet langer nodig. Dit reduceerde de verbrandingsgassen enorm en verbeterde de binnenluchtkwaliteit. Voor daglichtkwaliteit ontwikkelde de Romeinen een maat voor de meest gunstige verhouding raam-vloeroppervlak. Ook al werd scheikunde pas in de zeventiende eeuw als een wetenschap gezien, vanaf de Middeleeuwen begon men zich te realiseren dat lucht in een gebouw goed moest zijn. Zo niet, dan resulteerde dit in ziekten of ten minste in extreme vormen van onbehaaglijkheid (vieze luchten). Heel lang werd slechte lucht gedefinieerd als te veel aan kooldioxide en te weinig aan zuurstof. Echter, in 1862 concludeerde Pettenkofer dat nog zuurstof nog kooldioxide verantwoordelijk zijn voor slechte lucht, maar  biologische verontreinigingen [47]. Ventilatie werd een belangrijk onderdeel van het binnenmilieu. De discussies over hoeveel  ventilatielucht voldoende is om verspreiding van ziekten te  voorkomen (zoals cholera, gele koorts, etc.) en hoeveel voldoende is om een adequate behaaglijkheid te garanderen (geen schadelijke geuren), waren geboren en vinden nog steeds plaats.  Aan het einde van de 19 e eeuw werd de factor thermisch  comfort gentroduceerd als onderdeel van de behaaglijkheid van het binnenmilieu. Behalve slechte binnenluchtkwaliteit, kunnen slecht geventileerde ruimten ook thermische effecten tot gevolg hebben (zowel door temperatuur als vochtigheid).

De Egyptenaren, Romeinen en de oude zonnegoden aanbiddende Grieken, erkende al vroeg het positieve effect van (zon) licht op de gezondheid. In het begin van 1900 werden sanatoria gebouwd waar door mensen, met onder andere huidziekten, lichttherapie kon worden ondergaan.

Auteur(s): mw.dr. Ph.M. Bluyssen

Lees meer in de PDF