Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

Bij het ontwerpen van gebouwen wordt er de laatste 50 jaar meestal vanuit gegaan dat het binnen nauwe grenzen regelen van de binnentemperatuur maximaal thermisch comfort geeft en dat dit in de meeste gevallen conditionering van de binnenlucht noodzakelijk maakt. Dit is gebaseerd op onderzoek in klimaatkamers [1]. Op grond van veldonderzoek in een groot aantal in gebruik zijnde gebouwen heeft sinds 1997 de theorie van adaptief
thermisch comfort weer meer aandacht gekregen [2]. 

In een nieuw boek “Binnenklimaat en Adaptief Thermisch Comfort” [3] beschrijven Stanley Kurvers en Joe Leijten de geschiedenis van onderzoek naar thermisch comfort, de principes van thermische adaptatie, richtlijnen voor adaptief comfort, binnenklimaat en productiviteit en geven ze voorbeelden van ontwerpaanbevelingen. In dit artikel wordt de hoofdconclusie van dit nieuwe boek [3] zo goed mogelijk weer gegeven. Het boek zelf geeft natuurlijk een veel meer genuanceerde onderbouwing.

Nog steeds komt men in navolging van Fanger [1] de opvatting tegen dat handhaven van de binnentemperatuur van gebouwen binnen nauwe grenzen tot de meest comfortabele situatie voor de gebruikers leidt. 

Ook in publicaties zoals ISSO-74 “Thermische behaaglijkheid” [4], het “Handboek Bouwfysische Kwaliteit Gebouwen” [5] en het “Programma van Eisen Gezonde Kantoren 2021” [6] wordt ervan uitgegaan dat nauwere grenzen (klasse A, B, C) ook tot een hogere tevredenheid met het binnenklimaat leiden. Niettemin wordt daarin echter ook al aangegeven dat de gewenste binnentemperatuur mede afhankelijk is van de buitentemperatuur en de mogelijkheden die de gebouwgebruikers hebben om zelf hun comfort te beïnvloeden, bijvoorbeeld aan het gebouw (te openen ramen, per kamer te bedienen klimaatinstallaties) én aan hun kleding.

Lees meer in de PDF

Auteur: ir. A.C. (Kees) van der Linden