Interesse?

Download dan direct de PDF of lees eerst het beknopte overzicht.

In de loop van de afgelopen decennia zijn we steeds meer gewend geraakt aan een constant binnenklimaat. Deels is dat gekomen door gehanteerde modellen, waaronder het veel gebruikte Fanger model (1) en deels door de technische mogelijkheden. Fanger (1970) wees er in zijn onderzoek al op dat er individueleen groeps-verschillen zijn voor wat betreft thermisch comfort en sensatie. Ondanks meer recente richtlijnen waarin het adaptief comfortmodel (2, 3) is meegenomen gaat men in de praktijk over het algemeen uit van een constant binnenklimaat voor een zogenaamde gemiddeld persoon.

Kort door de bocht laat het adaptief comfort model zien dat bij natuurlijke ventilatie, en daar waar mensen zelf controle hebben over het binnenklimaat, een veel grotere range aan temperaturen acceptabel is dan bij een centraal gestuurd binnenklimaat. Het adaptief comfort model is momenteel redelijk geaccepteerd en ook in de meeste standaarden meegenomen, zoals al in de uit 2004 stammende ASHRAE 55 en de Nederlandse ISSO 74. De conservatieve houding over de relatief constante regeling van het binnenklimaat komt deels voort uit de installatiebranche en de bouwondernemers, die gewend zijn geraakt aan het strak regelen. Maar ook de gebouwbeheerders en tenslotte de verwachtingen van de gebruikers zelf spelen een rol. Er zijn diverse voorbeelden van gebouwen te vinden waar veel minder strak wordt geregeld en waar bovenop het primaire centraal aangestuurde, ook een secundair door de gebruiker zelf te manipuleren systeem is gerealiseerd. Maar tot op heden zijn dit soort gebouwen uitzonderingen.

Lees meer in de PDF

Auteur: Prof.dr. W. (Wouter) van Marken Lichtenbelt, Universiteit Maastricht